Kroon_(plant)
De kroon of kruin is het bovenste gedeelte van een boom; hij wordt gedragen door de stam en omvat de takken met daaraan de bladeren.
De dichtheid van een boomkroon kan variëren van ijl tot dicht bebladerd. Bij dichte bebladering komt er geen licht meer op de grond en is er dus weinig ondergroei mogelijk. Een voorbeeld hiervan is de Amerikaanse eik. Een zachte berk daarentegen is ijl, waardoor er veel ondergroei mogelijk is.
De boomkroon is een leefruimte voor veel organismen, zoals vele vogels, apen en insecten. In het tropisch regenwoud is de bovenkant van de kronen vaak bedekt met epifyten, zoals orchideeën en Bromeliaceae. Ook komen er parasieten (maretak) en Mycoplasma's (heksenbezem) voor.
De inplantingshoek ten opzichte van de stam bepaalt voor een belangrijk deel de vorm van de kroon. Bij een zuilvorm staan de takken onder een zeer kleine hoek en bij een ronde vorm onder een hoek van 90°. Een piramidale vorm zit daartussenin. Er worden de volgende kroonvormen onderscheiden:
- Koepelvormig
- Scherm
- Vaas
- Rond, bolrond
- Eivormig
- Ovaal
- Piramidaal
- Zuilvorm (fastiagata)
- Treur (pendula)
Fotogalerij
-
Witte paardekastanje met koepelvormige kroon
-
Libanonceder met schermvormige kroon
-
Esdoorn met vaasvormige kroon
-
Italiaanse cipres met zuilvormige kroon
-
Treurwilg met hangende takken
-
Tweekleurige eik met ronde kroon
-
Europese lork met eivormige kroon
-
Moeraseik met piramidale kroonvorm
-
Zachte berk met veel ondergroei